Zomercolumn #3: Halfje Bruin

Verhuizen naar een dorp waar nog geen tweehonderd mensen wonen, hoe zullen we daar als nieuwelingen ontvangen worden? De angst dat ze ons wegzetten als arrogante Amsterdammers die het landleven onderschatten, wakkert een vlammende bewijsdrang aan. We hebben ons dan ook voorgenomen actief te integreren in het dorpsleven. Maar omdat er hier nul faciliteiten zijn, komen we nooit iemand tegen. Na een maand kennen we alleen onze naaste buren. Het voelt raar om in dit kleine dorp zo anoniem te zijn.

halfje.jpg

Halfje Bruin

Scenarioschrijfster Anne Barnhoorn (36) verhuisde onlangs van de stad naar een piepklein dorp en schrijft daar deze zomer over. Deze week: de eerste echte ontmoeting met de dorpsgenoten tijdens het dorpsfeest.

Als we op zaterdagmiddag in de tuin werken, voel ik ineens de neiging de brievenbus te checken. Die hangt aan het begin van onze oprit. Aangezien ik gewend ben dat post op de mat ligt en mijn vriend post überhaupt negeert, zit het nog niet in ons systeem de brievenbus te legen. Tussen de ingewaaide blaadjes, spinnen en zanderige belastingenveloppen vind ik een geprint A4'tje. 'Dorpsfeest!' staat erop. 'Met dorpsband!' Wat leuk! Wanneer dan? Vanavond, zegt de datum. Over een uur, om precies te zijn.

"Dorpsfeest!" Ik wapper het A4'tje in het gezicht van mijn vriend, die net een brandnetel van een dikke meter staat uit te graven. 'Neem allemaal wat te eten mee' staat er op de uitnodiging. Direct slaan onze stressmeters door het plafond. De haastig in elkaar gedraaide pastasalade is alles behalve een afspiegeling van het voornemen onszelf als geëngageerde dorpsleden te profileren. Met de pan onder de arm en de aarde nog tussen de tenen snelwandelen we naar het enige pleintje van ons dorp. Het is versierd met slingers, overal liggen hooibalen, onder een partytent staan de instrumenten van de dorpsband klaar.

Cursus schaap

En daar zijn ze dan eindelijk, onze dorpsgenoten. Het is meteen duidelijk dat onze komst de gemiddelde leeftijd flink omlaaghaalt. De pastasalade moffel ik snel weg tussen uitbundige ovenschotels en overdadig gedecoreerde schalen. Eerst maar een drankje. De 'bar' wordt bemand door de enige tiener van het dorp. Zodra ze ons ziet, trekt ze haar moeder weg uit een gesprek. "Mam! Die nieuwe van het halfje bruin zijn er!" Alle ogen zijn direct op ons gericht.

'Het halfje bruin' blijkt de bijnaam van ons huis, dat rond 1900 een bakkerij was. De moeder van het tienermeisje vertelt dat de bakkersvrouw destijds vermoord is in onze slaapkamer ("Oh? Oké..."). We ontmoeten boer Gert, die ons vanaf dat moment op steady tempo van drankjes voorziet. Zijn vrouw Marjon lacht als we haar schapen noemen. "Dat zijn paplammeren!" Onze blanco uitdrukking doet haar weer lachen. "Kom maar een keer langs, dan krijgen jullie een cursus schaap." Van de oudste dorpsbewoner (94) leren we dat het dorp een 'levend' en een 'dood' end heeft. Hijzelf woont op het levende end. Met een knipoog: "Nog wel". We leren dat er wel degelijk een actief dorpsleven is. Henk, hoofd bardienst van het dorpshuis, schuift de intekenlijst al onder onze neus. Zijn vrouw vertelt dat die slecht gesnoeide fruitbomen in onze tuin ooit geplant zijn door stadsmensen met de wens zelfvoorzienend te worden. Ze waren binnen een jaar weer weg.

De dorpsband zet het nummer Jailhouse Rock van Elvis in. Achter het keyboard zit een grijze vrouw in een gebreid vestje met geborduurde pianotoetsen. Boer Gert trekt Marjon de dansvloer op en vertoont een verrassend ritmisch talent. De dame achter de bongo's trommelt zich genietend door haar solo heen. Een paar bejaarden deinen glimlachend mee met het ritme. Het tienermeisje is zelf aan het bier gegaan, haar moeder heeft de bar overgenomen. Drie biertjes later staan we met het hele dorp Bloed Zweet en Tranen te zingen.

Altijd thuis

Net na middernacht pluk ik aangeschoten onze pan onaangeroerde pastasalade van het buffet. Op de weg terug, met links het donkere veld en rechts zo nu en dan een huis, tekent zich een gestalte af. Het is het tienermeisje. Dronken zwalkt ze over de weg. Of we haar even naar huis moeten brengen, vraagt mijn vriend. Bokkig wuift ze ons weg. "Ik ben toch allang thuis man. Het is hier zo fucking klein, maakt niet uit waar je staat, je bent al-tijd thuis." In zichzelf mopperend buigt ze af naar een boerderij.

Wij lopen in stilte door naar ons halfje bruin. In de tuin schrokken we de pastasalade naar binnen. Smaakt prima, al zeg ik het zelf.